Er was eens een Koninkrijk waarvan de Koning God Zelf was. Anders dan andere koningen, was Zijn grootste verovering om een relatie met Zijn onderdanen te hebben. Daarom gaf Hij hen tien geboden, zodat de orde en discipline niet alleen de relatie tussen hun en Hem zouden onderhouden, maar ook met alle andere mensen van Zijn geliefde Koninkrijk. Totdat, op een dag, Zijn onderdanen Zijn Heerschappij zat werden.
“Geef ons een koning om ons te richten, mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de Here” (1 Samuël 8:6).